Friday, 27 December 2019

Winter poem by Willem Jan Otten

Op elke tak lag sneeuw ook op de dunste twijg.
Geen wind geen ree geen zucht nog iets verschoof.
Elke tak een hand met op zijn rug een zeepbel
neergedaald en toch intakt. Het sneeuwde niet.

Ach breng mij verder dan de stilte voor,
mij vrezer die in alle ramen wakjes amen
ademt, pers desnoods mij door je oog.

Kwam er geschenen zon, van elke tak zeeg
sneeuw zich sneeuwend zegenend tot sneeuw.



On every branch lay snow down to the slightest twig.
No wind no roe no sigh no thing that stirred.
Each branch a hand with on its back a bubble
floated down and yet intact. It did not snow.

Oh take me further on than stillness will,
I fearer who breathes amen ice-holes in all frosted
panes, if need be squeeze me through your eye.

Were now the sun to shine, from every branch would
drifting snow sift snowing blessing into snow.

No comments:

Post a Comment