Monday, 10 October 2022

Dèr Mouw: '’k Sta naar ’t schitt’rend oranje in ’t west te kijken'


 

’k Sta naar ’t schitt’rend oranje in ’t west te kijken:
als fijne, zwarte tralies staan de abelen;
de blaadjes schijnen met het licht te spelen,
om ’t op te vangen, als ’t er door komt strijken.

 

’k Zie om: het amethyst in ’t oost verdelen
in trossen blauwe-regen diepgroene eiken;
aan de ogen, vol topazenglorie, lijken
de abelen trilgras van paarse juwelen.

 

Op Brahman, wereldgrond, schijnen de dingen
à jour gewerkte scherts: door de openingen
golft onbelemmerd stralende eeuwigheid.

 

Het denken, moe van God, keert van Zijn luister
zich gretig-aards vaak af naar kleurig duister
en weldadig koele verganklijkheid.

 

 

 

At West’s now glitt’ring orange I stand gazing:

where poplars rise like fine bars, black and slight;

it seems the smallish leaves play with the light,

to intercept it in its passing grazing.

 

I turn: in the East the deep-green oak trees sliver

its amethyst to blue-rain-clustered strands;

to topaz-splendoured eyes, the poplars stand

like mauve-jewel quaking grass that’s all a-quiver.

 

Against the world’s ground, Brahman, earthly things

seem jesting drawn-work, through whose openings

dazzling eternity unhampered wells.

 

Yet, tired of God, thought often turns away

from radiance to the dark where colours play

and where cool, salutory transience dwells.

 

 

 

No comments:

Post a Comment