Monday, 6 March 2023

Dèr Mouw: '’k Zend, imker, dikwijls mijn gedachtenschaar'

 


’k Zend, imker, dikwijls mijn gedachtenschaar

uit zwermen, als de nacht te schitt’ren staat

van wereldbloemen, die ontluiken laat

de Grote Ziel, ontzaglijk visionair.

 

’k Ben vreemd in elke aanwezig en vergaar,

wat mij van eeuw’ge essentie tegenslaat:

zo geurt dan in mijn ziel, een honingraat,

de witte roos van Berenike’s Haar.

 

Mijn liefde leidt hun halfbewuste zwerm

naar sterreperken langs de Melkwegberm,

mijn pauwoog, mijn mystische nachtkapel:

 

zij dragen naar hun huis de heil’ge vracht,

en kneden uit mijn woorden, wit en zacht,

mijn verzen samen, cel naast sterlichtcel.

 


 

I, beekeeper, oft send my host of thoughts 

out swarming when the night stands glitt’ring clear

with world-flowers, which the Great Soul lets appear

and bloom, a visionary vast and fraught.

 

I’m strangely present in each one out there,

and cull eternal essence as they roam:

then in my soul’s a scent, a honeycomb,

the white rose  found in Berenice’s hair.

 

The semi-conscious swarm my love lets stray

to star-beds bordering the Milky Way,

my peacock, mystic moth in night’s deep well:

 

they bring back to the hive their sacred load,

and, white and soft, my words then knead and mould

to form my verse, cell next to starlight cell.

 

No comments:

Post a Comment