De fazant
Waar onverwacht het pad zich buigt
stond op een klein vak open land
tussen de bossen en het ruigt
in ’t klare herfstlicht de fazant.
Geruisloos knielde ik op de grond,
mijn hand zocht waar de kijker hing,–
en nader schoof de held’re ring
tot scherp het beeld getekend stond.
Goudbruin, waarlangs in ademing
verdoffe’ en gloeien rusteloos vloog,–
de staart die vleugen purper ving,
de kop met het juwelenoog.
Et toen ik fel en feller zocht,
wist ik dat in dit klein stuk glas
de afgebeden lusthof was,
die voortaan ik betreden mocht.
The pheasant
At where the path bends out of sight,
in a small open clearing stood
a pheasant in clear autumn light
among the trees and underwood.
I knelt, avoiding any sound,
binoculars held very still,–
adjusted the bright wheel until
the sharpest image had been found.
Gold-brown, with shimmers as it breathed
that restlessly would glow and fade,
the tail with gleaming purple streaks,
the head with its jewel-eye arrayed.
I sought with ever keener sight
and knew this tiny glass contained
a worshipped place of joy unfeigned
in which I henceforth could delight.
No comments:
Post a Comment