Tuesday, 23 April 2024

Dèr Mouw: 'Omhoog zien naar de zon de waterrozen'


 

OMHOOG ZIEN NAAR DE ZON DE WATERROZEN

 

Omhoog zien naar de zon de waterrozen,

kinderlijk, alsof ’t Rafaëls englen waren;

grauw slib en wijde scheemringen bewaren,

die hier de dood stilde tot smartelozen.

 

Opzuigt de bliksemstorm het meer tot hozen:

dan staan in blauw doorschijnende pilaren

de doden: hun zwarte ogengaten staren

boven hun grijns om macabre apotheozen.

 

Naar Brahmans zonlicht bloeien mijn gedachten;

scheemringen, koel, van zielegronden brachten

rust aan mijn smart om wensen, lang gebroken:

 

vlaag van herinn’ring woelt uit grauw vergeten

’t verleden op bij flits van plotsling weten –

’t herrijst, ’t herrijst; mijn dode wensen spoken.

 

 

SUNWARD THE WATER-LILIES TURN THEIR EYES

 

Sunward the water-lilies turn their eyes,

childlike, like angels done by Raphaël;

in grey sludge and wide dusks retained, there dwell

those for whom death did painlessness devise.

 

And should a lightning storm’s induced osmosis

suck up the lake, the dead will all stand there

in clear blue columns: empty orbits stare

above their grin at grim apotheosis.

 

To Brahman’s sunlight my thoughts strive to flower;

dusks that rose coolly from the soul’s deep bower

made pain at broken wishes cease to taunt me:

 

from limbo’s grey a gust of memory

whirls up the past when in a flash I see –

they resurrect; dead wishes come to haunt me.



No comments:

Post a Comment