Friday, 27 September 2024

Dèr Mouw: 'Laag hangt de zon'

 


Laag hangt de zon. De lange bossen, dijken

van ondoorschijnendheid, weren de baren

van ’t rode licht, dat afdruipt van de blaren,

doorsijplend, waar tot lek de twijgen wijken;

 

de vlakke stromen, die ’t doorzichtig strijken,

kan niet het voorland, ruigbegroeid met varen,

niet kan de takkenglooiing doen bedaren

de steile vloed, die heen spoelt over de eiken;

 

over de kruin en – dijkbreuk – door de wanden

stort zich de oranje branding op de landen,

wijd vloeiend goud, als uit een fabelbron;

 

in ’t oosten bouwt de nacht zijn wolkendammen;

meezuigt de zon de vloed van koele vlammen,

en ze ebben weg onder de horizon.

 

 

The sun hangs low. The long woods, dike-like shield

of dense opacity, hold back and sheathe

bars of red light that drip down from the leaves,

seeping through leaks where twigs and branches yield;

 

the foreland, roughly fern-clad, can no more

hold back the flat, transparent streams that stroke

now over it than can slopes topped with oak

the steep waves sweeping over all the shore;

 

over the crown and – dike breach – one thick band,

the orange breakers sweep across the land,

liquid gold surge, as from a fabled spring;

 

out in the east the night builds cloud-bank dams;

the sun sucks up the flood of cooling flames

that ebbs away beneath the skyline’s ring.

 

No comments:

Post a Comment