Wednesday, 25 September 2024

Dèr Mouw: 'Zwevend op winden waait de zee door 't duin'

 




Zwevend op winden waait de zee door t duin,
en 
t zout blijft achter in t diep-koele zand;
geen bloemengloed, geen groen van sapp
ge plant
kleurt 
t bleke egaal van vér-zichtbare kruin;

 

maar t water, neerfiltrend, doet, tuin naast tuin,
laaien van tulpenrood 
t wijdvlammend land,
en ruist als bossen op, tot waar de rand
vaal is door helm en zieklijk struikenbruin:

 

Stormend door open mensenleven, laat
de Godheid bloemloos 
t oppervlak, waar t zaad
van blijdschap sterft, door lang verdriet geschroeid;

 

tot ondergrondse zuiverheid vervloeid,
herrijst Ze als 
t rijk van schijn en rijm en maat,
waar 
t Denken tulpt en lovert, ruist en gloeit.

 

 

Wind-borne the sea through duneland floats and glides,

the salt left lying in the deep-cool sand;

no glow of flowers, no sap-filled plant’s green strand

colours the smooth pale crest seen far and wide;

 

the filtering water, though, ignites a blaze

in countless gardens of bright tulip-red,

and rustles up as woods, to where the edge

is drab with marram, sickly brushwood-beige:

 

The Godhead, storming through our open life,

leaves flowerless the surface, and in time

joy’s seed dies, parched with suffering’s long strife;

 

but coalesced to purity below,

a bright realm reascends of pulse and rhyme,

where Thought now leaves and flares, rustles and glows.


No comments:

Post a Comment