Perelaar
De bloesemwitte perelaar
Laait uit de dunne schemering
In vlammende verheerlijking,
Geen boom in bloei meer, maar
Een naakte stofontstegen hulk
Omhuifd en overstraald
Met vuren sneeuw ontdaald
Aan blankbestervende avondwolk –
Herkent ge uzelf weêrspiegeld, ziel,
Die staat in aardsch geluk ontdaan,
Uw bloed in bloesem opgegaan
Tot dauw die uit den hemel viel?
Nog aardewortlend aardevrij,
O glimlach lach- en tranenblind,
Die liefdes wegen open wint
Aan leven en aan dood voorbij...
Stil, achter dooven spiegelbrand
Vangt ijmker nacht den dagverloren zwerm
Der sterrebijen aan den hemelberm
In de gekorfde schaduw van zijn hand.
Pear-tree
Through the approaching evening shade
Blazes a pear-tree, blossom-white,
Transfigured in its flaring light,
A tree no more, remade
A vessel whose ethereal shroud
And hood is sequin-cloaked
With fiery snow invoked
From banks of fading evening cloud –
Is this a mirror to your eye,
Soul, unconcealed in earthly bliss,
Your blood in rising blossom-mist
As dew returning from on high?
Despite its roots yet almost free,
Smile that is blind from tears and joy,
Gaining an entrance to love’s ways
Past life and death’s extremities...
Calmly, behind the gutting mirror-brand,
Does night the keeper hold at heaven’s verge
The swarm of star-bees, lost to daytime search,
Cupped in the hivelike shadow of his hand.
No comments:
Post a Comment