MOEDER
Soms bloeide mijn moeder op
En kon ze als Brugman praten –
Een waterval, kip zonder kop –
Een verleden zonder hiaten –
Meestal zweeg ze. Ik denk aan haar
Als aan een ijzig rustende,
Onbenaderbare pilaar.
Je zou haar niet snel kussen.
Dement. Ze kakelde weer.
‘Jongen, wat ben je groot’
‘Het was fijn, maar nu niet meer’
‘Wanneer ga je weg?’ – en toen dood.
MOTHER
My mother at times came alive
Was granted the gift of the gab –
She gabbled on fixed overdrive –
A seamless past made up of blab –
But most of the time she said nowt.
Reminding me most of a pillar
Unreachable, steely throughout.
To kiss her would not be a thriller.
Quite senile. She cackled away.
‘Good gracious, how well you’ve been fed’
‘What times we once had, not today’
‘And when will you leave?’ – and then dead.
No comments:
Post a Comment