God zou de ziel vergodlijken door smart?
Die dát zei, was een spotter of een gek:
wie wast ’t onreine blank met klev’rig pek,
en bleekt met nacht ’t diep ingezogen
zwart?
Neen, smart veredelt niemand: smart
verhardt.
Stinkende mestvlieg werd ik, die op drek
aas van het gore en vunzige, en bevlek
met vuile spot ’t mooiste van ’t
mensenhart.
Mijn ogen hunk’ren naar de ellende heen,
en gaan gulzig te gast op elk gezicht,
waar lach van leed wreed-ingevreten ligt,
en ’k denk gretig: ‘Hij ook, niet ik
alleen!’
En door mij heen vlijmt brandend deze pijn:
een drekvlieg nu – ik kon een vlinder zijn.
God’s said to make the soul divine through
pain?
None but a fool or mocker might so think:
who uses night to bleach what’s black as
ink,
the impure with sticky pitch makes white
again?
No, pain ennobles no one: pain turns hard.
A stinking dung-fly I became that feeds
on filth and muck, that mockingly misreads,
defiles what’s finest in the human heart.
My yearning eyes hunt misery as food,
prey hungrily on every face they see
where painful laugh is grimly etched for
good
and I think eagerly: ‘Not only me!’
And, flesh-fly now, pain pierces me, for I
could just as well have been a butterfly.
No comments:
Post a Comment