HET WAK VAN EDEN
Van kindsbeen heb ik
kennis van een wak.
Denk ik het in dan
denk ik mij in
de voorbedachte
winterdag waarop ik,
spijbelend, in de late
ochtendschemering,
een onbeschaatste,
mensverlaten wijde
Ankeveense Plas beging
waarin mij wachtte
steeds hetzelfde en
mij toegedachte wak.
Denk ik het in dan
denk ik mij in
dit wak totdat het
zingen gaat van zonk,
het zingt zich naar
mijn oor een wak
en wordt niet waar ik
nog naar snak, maar
wat ik hoor, een stem, een klank, een klacht.
EDEN’S HOLE IN THE
ICE
Since I was small I’ve known about this hole.
If my mind’s eye sees it, I see me
in the aforeseen winter’s day when I,
truanting in the lingering dawn,
risked the unskated, man-forsaken void of
the Ankeveen Lake where this very same hole,
with me aforethought, lay in wait.
If my mind’s eye sees it, I see me
in this hole until it starts to sing of sunk;
a hole is singing softly in my ear,
becoming now not fear alone but
what I hear: a voice, a sound, a moan.
EDENS VÅGE
Fra
barnsben har jeg kendskab til en våge.
Ser
jeg den for mig, ser jeg mig selv
i
den forudsete vinterdag, hvor jeg,
pjækkende
i det sene morgenmørke, gled
over
en urørt, menneskeforladt og udstrakt
Ankeveenske
sø, i hvilken stadig
densamme
våge, tiltænkt mig, lå skjult.
Ser
jeg den for mig, ser jeg mig selv
i
den våge indtil den sagte synger sank;
indtil
mit øre synger sig en våge,
der
bliver ikke bare frygt men
hvad
jeg hører - stemme, klang og klagesang.
No comments:
Post a Comment