De zee schuimt wolken naar de wolkenlagen,
de wolken reegnen zeeën in de oceaan;
boven de storm langs rustig zonn’ge baan
drijft de albatros, door windstilte gedragen:
hij hoort van ver de galop van de orkaan
door echoënd dal tussen de golven jagen
op ’t bliksemvolk dat, om zijn drift te plagen,
zijn fakkeldans op golftop rond doet gaan;
hij ziet in de afgrond van een wolkenkoker
ham’ren de wereldzee, witgroene moker;
en vastelanden scheuren dondrend los;
en boven dubb’le zee van zee en wolken,
aaneengeprikt door dans van bliksemvolken,
drijft breed in ’t stille zonlicht de albatros.
The sea flecks up clouds to where cloud banks stack,
the clouds rain seas into the sea below;
above the storm, borne on a breezeless flow,
the albatross drifts on its calm, bright track:
it hears far off the hurricane’s wild chase –
galloping through great troughs that dip and lift –
of lightning-folk who, keen to spoil this drift,
around the wave-tops let their torch-dance race;
it glimpses at a cloud-shaft’s bottom edge
the world-sea hammering, a white-green sledge;
and mainlands snap off at its pitch and toss...
above a double sea of clouds and ocean
pricked through with dancing torches, in slow motion
and steady sunlight drifts the albatross.
No comments:
Post a Comment