Mooi meisje, dat met koelwit
bruidsgewaad
Mooi meisje, dat met koelwit bruidsgewaad
verlangt te ontveinzen de heetdonkre gloed,
die onbewust haar slankheid stralen doet
en uit de glans van ’t haar en de oogen
slaat,
nu voelt ze alsof ze, een uitverkoorne,
gaat,
zij zij alleen, ’t Geluk-zelf te gemoet:
haar eigen huis, haar man, zoo knap, zoo
goed,
nobel en ridderlijk in woord en daad –
’k Zie al om ’t moe gezicht ’t beginnend
grijs;
herinn’ring aan verloren paradijs
zie ’k schem’ren in haar oogen: ’t leven
smeet
haar weg, een leeg gedorschte korenschoof;
ik zie haar suf gejongd, gedweeë sloof,
met uitgezakte buik, burgerlijk breed.
Young lovely, who with cool-white bridal
gown
Young lovely, who with cool-white bridal
gown
would much like to deny the sultry glow
that darkly makes her slimness shimmer so,
eyes sparkle, and hair form a gleaming
crown,
she feels as if she goes now, one elect,
she she alone, to meet sheer Happiness:
her own house, husband handsome to excess,
in word and deed so noble, so perfect –
Already I see a tired face, greying hair;
the memory of a paradise, once fair
now lost, is in her eyes a listless gleam:
life threw her out, a flat-flailed sheaf of
corn;
a docile drudge, dulled by the brood she’s
borne,
with sagging belly, bourgeois, broad of
beam.
No comments:
Post a Comment