De taalsmid
De klinker en de medeklinker zijn
De weke onderbuik en het korset.
Dichter is hij die, schijnbaar zonder pijn,
Het vormeloze in de steigers zet.
Zijn woorden, corpulent of slank van lijn,
Verenigen zich vloeiend tot couplet.
De moeiteloosheid, niet het rookgordijn,
Is zijn geheim. Met taal gaat hij naar bed.
De taal, van A tot Z, is zijn fles wijn.
Halfdronken wordt er, zomaar voor de pret,
Een kind verwekt, een epos of kwatrijn,
Of iets daartussenin, zeg een sonnet,
Terwijl de lezer onbekend blijft met
Zijn worsteling met spekvet en balein.
The language-forger
Language’s consonants and vowels portray
The corset and the flaccid belly’s spread.
A poet’s one who’s able to display
An ease when boning them that seems inbred.
Obese or slim, his words without delay
Unite, in fluid couplets sweetly wed.
His secret’s effortlessness, not to lay
A smoke screen. He takes language off to bed.
His flask of wine is language – A to Z.
And when half-drunk – albeit just in play –
He spawns a child, an epic or quartet,
Or something in-between – a sonnet, say.
His fight with blubber, though, and whalebone stay
The reader never knows is left unsaid.
No comments:
Post a Comment