Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En vóór den uchtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde die niet is ontloken,
En om mijn harte dat niet werd verstaan.
Gij kwaamt, en 'k wist -- gij zijt weer heengegaan...
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:
Ik zat weer roerloos nà die korten waan
In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken:
Zo als een vogel in den stillen nacht
Op ééns ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, 't is dag, en heft het kopje en fluit,
Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door 't sluimerend geblaarte een zwakke klacht.
I weep at flowers in bud whose stems have snapped
And just before their blossoming must die,
I weep should love’s fine bloom remain untapped
And at my heart that cannot fathom why.
You came, I knew – but after that you left …
I scarcely caught a glimpse, no word did say:
Once more sat motionless, so soon bereft,
To endless shadows of my pain a prey.
Just like a bird which wakens suddenly
In night’s deep silence since the sky’s a-glow
And thinks it’s daytime, lifts its head and trills,
But well before some light its keen eye fills,
The darkness has returned, and but a low
Complaint through drowsing leaves drifts woefully.
No comments:
Post a Comment