STERFBED
Mijn Vader sterft; als ik zijn hand vasthoud,
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.
Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.
Wij volgen éen voor éen hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu in zijn bed gezeten
zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.
DEATHBED
My Father’s dying; as I hold his hand,
I feel the bones protruding through his skin.
I search for words – speech has deserted him,
each breath is laboured in this final stand.
So I plump pillows, smooth the crumpled spread
at which a clutching hand now feebly grasps;
remain his child, though centuries should pass,
and as his child am ever in his debt.
The selfsame path we follow one by one,
the selfsame yardstick every time applies;
I sit here on the bed in which he lies
as he beside his father once sat down:
soon he’ll be gone and will have never known
how helplessly I’ve loved him as his son.
No comments:
Post a Comment