’k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.
’k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.
Ik doe in huis het een’ge, dat ik kan:
’k gooi mijn vuilwater weg en vul de kan;
maar ’k heb geen droogdoek; en ik mors altijd.
Zíj zegt, dat dat geen werk is voor een man.
En ’k voel me hulploos en vol zelfverwijt,
als zij mijn lang verwende onpraktischheid
verwent met wat ze toverde in de pan.
En steeds vereerde ik Hem, die zich ontvouwt
tot feeërie van wereld, kunst en weten:
als zij me geeft mijn bordje havermout,
en ’k zie, haar vingertoppen zijn gespleten,
dan voel ik éénzelfde adoratie branden
voor Zon, Bach, Kant, en haar vereelte handen.
I’m Brahman. But we’re stuck without a maid.
I’m Brahman. But we’re stuck without a maid.
Around the house I just do what I can:
throw out my dirty water, fill the can;
but have no dish-cloth; mess things I’m afraid.
She says that this is no work for a man.
And I feel self-reproach and helplessness
when she spoils my long-spoilt unhandiness
again with what she’s conjured in the pan.
And always I’ve revered Him, who displays
magical immanence – world, knowledge, art:
when she hands me my porridge and I gaze
on fingertips that are all cracked and hard,
the selfsame burning adoration stands
for Sun, Bach, Kant, and for her calloused hands.
No comments:
Post a Comment