Brief aan Baudelaire
Ha Baudelaire, kan ik jou, kan ik jou nog schrijven
anderhalve eeuw, een land en een landschap later
nu het duister opnieuw deemstert doorheen
de dagen en verderop in het Oosten een man
halsstarrig bommen gooit op uitgestorven steden.
Wie of wat zou je zijn indien je terug kon keren?
Een rapper, een rekkenvuller die vol gramschap
de dingen schikt of ergens tussenin een dichter
die zich inzet voor het klimaat? Ik kan er enkel maar
naar talen, Baudelaire, net zo verstrikt als ik ben
in de halsstrik van de taal. En graag, wat graag
herdenk ik in jou, in mij, anno nu, de dag dat
Menno duizend dromen stierf, de dag
dat Pernath van rechts naar links het boek
van de waarheid droeg, het uitgebreid hebbend
over de onmacht een mens te zijn.
Letter to Baudelaire
Hi, Baudelaire, can I, can I still write to you
a century and a half, a country and a landscape later
now that darkness once more descends
devouring our days and further east a man is
stubbornly dropping bombs on deserted cities
Who or what would you be if you could return?
A rapper, a shelf-stocker who full of resentment
arranges things or a poet that in between
stands up for the climate? But all I can do is
yearn for words, Baudelaire, ensnared as I am
in the noose of language. And gladly, so gladly
I recall in you, in me, in this present year, the day that
Menno died a thousand dreams, the day
that Pernath, from right to left, bore
the book of truth, dealing at length with
the powerlessness of being a human.

No comments:
Post a Comment