Aan een man in de supermarkt
En toen, gifmuze, kroop hij in mijn blik:
een man, klein, dik, met onbemand gezicht
die keek alsof hij Ron of Ruud moest heten.
En alles wat hij dacht was mij bekend:
belasting, voetbal, Emma, missverkiezing,
broccoli, koffiefilters – heel zijn mond
een dunne brief vol blanco levensdrift.
En ik was in verwachting van een scheef
gedicht, wou hem haten, kon het niet –
want alles wat hij droomt, dacht ik, droom ik
niet beter. Groet, gegroet dus, vale oom
die net zo magisch over lakens droomt.
De rij in, dan naar huis, deurmat, ijskast,
de bank, de oven, later weer die slaap.
Ik ben zo bang dat je niet eens bestaat.
To a man in the supermarket
And then, snake-muse, he crawled into my gaze:
a man, small, fat, and with an unmanned face
that looked as if his name was Reg or Ron.
And everything he thought was known to me:
taxation, football, Emma, beauty contest,
broccoli, coffee filters – his whole mouth
a flattish letter full of blank zest for life.
And I with a wry poem on its way
then found the hate I sought for would not come –
for everything he dreams, I thought, I dream
no better. Greetings, therefore, drab old man
who just as magically dreams of sheets.
Queue up, then back off home, the doormat, fridge,
the sofa, oven, sleep – the usual list.
I’m so afraid what’s more you don’t exist.
No comments:
Post a Comment