Wednesday, 3 December 2025

Aleidis Dierick: 'De vrouw' (PS 44)

 



DE VROUW

 

Het weder zo zacht als een vrouw

van vochtig verdriet volgelopen

's nachts vouwt de stijgende wind

voortijdig het jaar op de zomer open.

 

Aan haar mond de verzwegen weemoed

de tuinstoelen van graszaad groen

in een aura van hunker de vriend

de donkere roep van het parelhoen.

 

Warm de huid van de koperen minnaar

een winter van wanhoop bezworen

de zomer verlangend voorzien

een blauw nest in de hagedoren.

 

 

THE WOMAN

 

The weather as soft as a woman

brim full of dew-moistened sorrow

at night the gathering wind unfolds

untimely the year into summer.

 

At her lips is the still withheld sadness

the garden chairs grass seed’s turned green

in an aura of yearning the friend

the guinea fowl’s deep-throated call.

 

Warm the skin of the copper-cast lover

a winter of woe now dispelled

the summer provided with longing

a blue nest hid in the hawthorn.

 

 

Translated in collaboration with Albert Hagenaars

Poetic Synapses 44

 

Tuesday, 2 December 2025

Christine d'Haen: 'Lezen en zijn' (PS 43)


 

LEZEN EN ZIJN

 

Hij stortte in 't stof voorover, 't bot brak middendoor,

de arm gerukt van 't lichaam viel hij rugwaarts neer,

het hoofd hing nog aan huid, het bloedwarm blad der speer

zijn daglicht dovend drong diep hem onder het oor.

 

Zijn hoofd in twee gespleten, ogen vol met bloed,

viel hij languit ter aarde, nacht op hem. Een steen

spleet hem de slapen, de ogen botsten voor zijn voet.

Het paard hoefklauwend schreeuwde' t uit, zijn geest vlood heen.

 

De helm, nog nooit gehavend, smeet eensklaps de god

van 't hoofd hem, paardehaar en veren in het slijk,

de speer stak in de lies, de ziel ontvluchtte' t lijk.

 

Van hiel tot enkel borend, bond de riem aan't rad

zijn voet, spreidde mooi donker haar modderbespat.

Lezen is heerlijk, leven zelf een vreselijk lot.

 

 

READING AND BEING

 

In dust he crashed down forwards, bones breaking off sheer,

his arm ripped from his body, his backward fall outsplayed,

his head clung still to skin, the spear’s yet blood-warm blade

his daylight snuffing drove in deep just under his ear.

 

His head split into two halves, eyes that were full of blood

he fell to the ground full length, night on him. A stone

cleft his temples in twain, eyes hit his feet with a thud.

his horse hoof-clawing screamed it out, his spirit gone.

 

All at once helmet hewn off, as yet in unscathed state,

by the god, muddied horsehair and feathers widely spread,

his groin pierced by the spear, from corpse the soul fled.

 

Squeezing from heel to ankle, to the wheel the strap bound

his foot, with fine dark hair dragged through miry ground.

Reading is glorious, life itself a frightful fate.

 

Translated in collaboration with Albert Hagenaars

Poetic Synapses 43