DE VROUW
Het weder zo zacht als een vrouw
van vochtig verdriet volgelopen
's nachts vouwt de stijgende wind
voortijdig het jaar op de zomer open.
Aan haar mond de verzwegen weemoed
de tuinstoelen van graszaad groen
in een aura van hunker de vriend
de donkere roep van het parelhoen.
Warm de huid van de koperen minnaar
een winter van wanhoop bezworen
de zomer verlangend voorzien
een blauw nest in de hagedoren.
THE WOMAN
The weather as soft as a woman
brim full of dew-moistened sorrow
at night the gathering wind unfolds
untimely the year into summer.
At her lips is the still withheld sadness
the garden chairs grass seed’s turned green
in an aura of yearning the friend
the guinea fowl’s deep-throated call.
Warm the skin of the copper-cast lover
a winter of woe now dispelled
the summer provided with longing
a blue nest hid in the hawthorn.
Translated in collaboration with Albert Hagenaars
Poetic Synapses 44

