De Danser
Onder mijn huid leeft een gevangen dier
Dat wild beweegt en zich naar buiten bijt,
Zijn donker bloed bonst, zijn gedrongen spier
Trilt in krampachtige gebondenheid.
Totdat zijn pijn als warmte door mij glijdt
En dwingt naar 't worden van gebaren wier
Beheerschte haast en vastgehouden zwier
Zijn vaart nog spannen eer hij zich bevrijdt.
Men moet gepoederd zijn, dat in ’t gelaat
Alleen het zwart der openschroeiende oogen
Den waanzin van 't inwendig dier verraadt.
De mond moet, roodgeverfd en opgebogen,
Zoo god'lijk trots zijn, dat hij weten laat
Dat zich zijn breeden lach heeft volgezogen.
The Dancer
Beneath my skin a captive beast is fenced
That thrashes and would bite a pathway free;
Its dark blood throbs, and muscles highly tensed
Tremble in such confined extremity.
Until its pain like heat flows through my veins
And forces gestures out whose tempered haste
And maintained elegance screw up its pace
Still more before it hurls aside its chains.
One must be powdered so that in one’s face
The black of open-scorching eyes alone
Betrays the madness of the inner beast.
The mouth, upturned and reddened, must display
A pride so godlike everyone should know
Its broad smile is now totally released.
No comments:
Post a Comment