i
Soms vraag ik
nuchter: is ’t misschien een waan,
wanneer ik
denk, ik ben Brahmans profeet –?
Herleeft in
mij, zonder dat ’k zelf het weet,
een zon- en
regentov’rende sjamaan?
Of doe ik aan
mystiek, noem ’k mij brahmaan,
omdat het
literair staat en gekleed?
En preek ik
koketterend van mijn leed,
omdat het hoort
bij ’t dichterlijk bestaan?
Dat ’k zelf dit
vraag, is dat al geen bewijs?
Ja, zeg ik
daarom, dat ’k oud ben en grijs,
opdat ‘t zal
schijnen: Wat hij zegt, is waar?
Of knaagt de
twijfel na mijn wetenschap
hong’rig ’t
geloof stuk in mijn dichterschap? –
Ik meende
altijd, ik was geen huichelaar.
i
At times I ask
straight out: is it insane
to think perhaps
that I am Brahman’s prophet –?
yes, that in me,
though I know nothing of it,
a shaman lives
who conjures sun and rain?
Or do I play
the mystic, act the brahmin,
because it looks
like skills that are arcane?
And do I pose
and preach about my pain,
because a poet simply
has to, amen?
Isn’t my asking
proof sufficient too?
Yes, is that
why I say I’m old and grey,
so people then
think: What he says is true?
Or after
knowledge does doubt gnaw away
still hungrily all
my poetic wit? –
I always
thought myself no hypocrite.
No comments:
Post a Comment