Door
winteravondmist zijn blauw beslagen
de ruiten van
de tram: spektrale kringen
vervloeien, of
vervolgen en doordringen
elkaar naar
stand van lantarens en wagen:
soms is ’t, of
reusacht’ge juwelen ringen
vlak achter ’t
glas in etalages lagen:
dan lossen ze
op tot halo’s, die vervagen
doorzichtig,
wijd, in kleur’ge scheringen.
En vlinders,
vogels, bloemen, sprookjesachtig,
repen changeant
van zij, exotisch prachtig,
ze schuiven
langs me, eindloze stalenkaart –
plotsling, op ’t
plein – lugubre, roodpaarse ogen,
dreigend uit
vreemdgesloten regenbogen,
staan als een
ontzaglijke pauwestaart.
The winter
evening mist has made the panes
steam up inside
the tram: and wraithlike space-rings
converge, or
form sequential interlacings
according to
the lamps’ and tram’s domains:
it seems at
times bejewelled huge rings lay
close up behind
shop windows’ passing flurry:
they then
dissolve to haloes which grow blurry,
transparent,
wide, in prism-cut display.
And
butterflies, birds, flowers, quite fairytale,
shot bars of
silk, exotic and full-scale,
an endless pattern
card, scroll slowly past –
suddenly, on
the square – mauve, baleful eyes,
threat’ning in
strangely shuttered rainbow guise,
stand like some
peacock’s tail, fanned out and vast.
No comments:
Post a Comment