tulpen
Bloedplassen,
trots het zonlicht levend rood,
zag ’k wijd
vervloeien tot de horizont;
uit lang
gespleten, geel ett’rende wond
walmde
wee-zoete reuk, als van de dood;
en ’t leek,
alsof een bloedstraal opwaarts spoot,
en onbeweeglijk
hing boven de grond:
de droppels
sidderden, helrood en rond,
gestold tot
blad’ren aan de beukesloot.
De zon ging
onder. Schuwe schem’ring sloop
over de landen;
en aarzelend kroop
door mist van
bloed, zoekende tor, de maan;
en ’k voelde
mij de enig levende mens
in dode wereld,
en ik zag immens
het spook van
de aarde ontzettend voor me staan.
tulips
Blood pools, in
spite of sunlight living red,
I saw spread out
to the horizon’s rim;
from wide-split
wound, with pus filled to the brim,
there belched a
sick-sweet stench as that of death;
it seemed as if
a blood-jet, skyward pitched,
hung motionless
high up above the ground:
the droplets
quivered, scarlet-red and round,
congealed to leaves
along the beeches’ ditch.
The sun went
down. A timid twilight swept
across the lands;
and through a blood-mist crept
the uncertain,
probing beetle of the moon;
It felt that in
a dead world only I
stood there
alive, and saw up in the sky
earth’s vast
and terrifying spectre loom.
No comments:
Post a Comment