Spitsbogend zetten kerkhofpopulieren
op zilvren voorjaarslucht hun diagrammen:
als ordinaten staan loodrecht de stammen,
waarom de lijnenfantazieën zwieren.
Ze staan als geel getong van ijle vlammen:
’t is of dood-zelf het Pinksterfeest wou vieren;
ze staan als lang orkest van reuz’ge lieren:
’t is of dood preludeerde in vlucht van gammen;
ze staan als sprok’ge groei van gouden veren,
uit dons van groen rijzend de grijze schachten:
’t is of, Phoenix, met nieuw ontvlamde krachten
het leven uit de dood terug wou keren.
Op eens – geruis, geruis. – Ik sta te wachten,
of ’t kerkhof vliegen gaat naar zonnesferen.
The churchyard poplars, gothic-arching, form
spring diagrams against the silver sky:
as ordinates the trunks, erect, stand high
and round them lines of fantasies all swarm.
They stand like yellow tongues of flaming trails:
it’s as if death itself’s observing Whitsun;
they stand, a giant-lyre orchestra now risen:
as if death were preluding flights of scales;
they stand like airy growth of golden feathers
their tall grey shafts of green down upwards soar:
it’s as if Phoenix, flaring strength rewon,
would have life to return from death once more.
All at once – rustling – and I wonder whether
the churchyard’s flying off to realms of sun.
No comments:
Post a Comment