Ligstoel
(Voor Jan Fabre)
Het is een soort niets dat ik zoek. Wat je overhoudt
als je uit de kom van je beide handen hebt willen drinken:
je beide handen. Geuren lanterfanten door de tuin.
Ik heb een ligstoel onder me waarin ik zo laag als ik maar
in mezelf kan liggen, op mijn rug, het onderste wat ik heb, lig.
Hoe is dit liggen? Zoals je een cognac afmeet door het glas
horizontaal te leggen, zo is dit liggen, ik heb niet veel van mezelf
nodig om vol te zijn, wat ik nodig heb is vooral: weinig.
Er is te weinig weinig. De vergevensgezindheid
van het niets waarin wij, als we eveneens
niets zouden zijn, zouden passen.
De lucht is zo blauw als vergeetachtigheid.
De lucht is zo blauw als blauwsel waarmee destijds
linnen werd gewassen om witter te zijn.
Deck chair
(For Jan Fabre)
It’s a sort of nothing I’m looking for. What you’re left with
when you’ve wanted to drink from both your cupped hands:
both your hands. Scents idle and sidle through the garden.
I’ve a deck chair under me in which – as low as I’m able
to lie in myself, on my back, the bottommost part of me – I now lie.
What is this lying like? The way you measure a brandy by placing
the glass on its side, that’s what it’s like, I don’t need much
of myself to be full, what I need above all is: little.
There is too little little. The forgivingness
of the nothing in which we, if we likewise
were to be nothing, would fit.
The sky is as blue as forgetfulness.
The sky is as blue as the bluing once used
when washing to make linen whiter.
No comments:
Post a Comment