Monday, 14 July 2025

Menno Wigman: 'Kamer 421'




 

Kamer 421  

 

Mijn moeder gaat kapot. Ze heeft een hok,

nog net geen kist, waar ze haar stoel bepist

en steeds dezelfde dag uitzit. Uitzicht 

op bomen heeft ze, in die bomen vogels 

en geen daarvan die zijn verwekker kent. 

 

Ik ben al meer dan veertig jaar haar zoon

en zoek haar op en weet niet wie ik groet.

Ze heeft me voorgelezen, ingestopt. 

Ze wankelt, hapert, stokt. Ze gaat kapot. 

 

Geen dier, zegt men, dat aan zijn moeder denkt.

Ik lepel bevend eten in haar mond

en weet haast zeker dat ze me nog kent.

 

Het zullen merels zijn. Ze zingen door.

De aarde roept. Krijgt vloek na vloek gehoor. 

 

 

Room 421

 

My mother’s soon kaput. She’s got a hutch,

not quite a box, and sits the same day out

each day on her much pissed-on chair. Can stare

at trees outside, and in those trees are birds

that know not who has once begotten them.

 

I’ve been her son now over forty years

and pay her calls and don’t know who I greet.

She’s read to me aloud, and tucked me up.

She falters, stalls, get stuck. She’s soon kaput. 

 

No beast thinks of its mother, so they say.

With trembling hand I spoon food in her mouth

am almost certain she still knows my face.

 

It must be blackbirds. On and on they churn.

The earth cries out. And curse on curse is heard.

 

 

No comments: