Door blauwe gaatjes valt uit beukebogen
Door blauwe gaatjes valt uit beukebogen
op dood blad spikk’ling van roodkop’ren vlekken;
als soms, schuivend, ze elkaar schimmig bedekken,
is ’t, of ze levend uit zich zelf bewogen.
Ritselend komt een vlinder aangevlogen
en weifelt rond rondom de lichte plekken;
hij zit; en nu zijn vleugels plat zich strekken,
staart in de zon de pauwglans van vier ogen.
Stille magie sprenkelend op ’t verleden,
komt, uit onzichtbare oorsprong aangegleden,
vreemd licht zijn schemering in vlammen zetten.
De psyche van mijn ziel met jong geflonker
waagt zich, weifelend blij, uit ’t oude donker,
en vangt symmetrisch ’t licht in vier coupletten.
Through small blue holes, speckling from arching beech
Through small blue holes, speckling from arching beech
falls on dead leaves to form a copper cover;
when shifting flecks, like shadows, hide each other,
they seem alive, motion contained in each.
Rustling, a butterfly comes on the scene,
flits cautiously among the lightest blotches;
alights; with wings stretched flat it watches –
four eyes stare sunwards with a peacock sheen.
Sprinkling quiet magic on the past, strange light,
deriving from a source well out of sight,
now sets ablaze its mottled glimmering.
My soul’s psyche, with youthful shimmering,
emerges from the old darkness cautiously
and moulds light to four stanzas’ symmetry.
No comments:
Post a Comment