De paarden
Daags drinken bij het wed
de grote aardse paarden.
Hoefprenten staan op de aarde,
het gras is zilt geplet.
Te nacht, als sterren en maan
in zachte diepten spiegelen,
beweegt het wak aan wiegelen:
twee vleugels ruisen aan.
Het water ligt vervaard,
als witte manen zinken:
rimpelend om het drinken
van een geweldig Paard.
Later draagt het, weer blak,
de adem in nevelvegen
van ’t Paard dat, reeds ontstegen,
dronk uit een sterrewak.
The horses
Large earthly horses halt
at a daytime waterhole.
Hoofprints are left where they stroll,
the grass is flecked with salt.
At night, when moon and stars
in soft depths are reflected,
quiverings are detected:
Swishing wings from afar.
The water’s scared by this source,
as white moons now start sinking:
rippling around the drinking
of an enormous Horse.
Later, its surface whole,
it breathes from the mist-trails tossed
by the Horse that, heavens crossed,
drank from a star-filled hole.
No comments:
Post a Comment