Het onweer
Verscholen in de holle wilgenstam
zie ik de bliksem zigzaggen in de rivier.
De donder schudt het land.
Ik ben doorweekt tot op de huid
en mateloos gelukkig – tot de kern
des harten.
Uit de vochte stomp
met lichtend mos komt geur van kistenhout.
En plotseling zie ik mijzelf gestrekt:
de vinger draagt de ring nog, al het andere
siddert tot helle as.
– En schreeuwende ontstijgt
het adelaarsjong.
The storm
Well-hidden in the hollow willow trunk
I see the lightning zigzag in the river’s glass.
The thunder shakes the land.
I’m soaked through to my very skin,
immoderately happy – to the heart’s
deep reaches.
From the soggy stump
with gleaming moss come wafts of coffin wood.
And suddenly I see myself outstretched:
the finger wears the ring still, all the rest though
shudders to glaring ash
– And with a sudden screech
the eaglet soars.
No comments:
Post a Comment