JE VRIENDEN ZEGGEN DAT…
aan Pearse H.
Gister was ik op Cap Gris Nez, niet ver van hier.
Ornithologen zaten er op vouwstoeltjes
in het hellinggras. Ze bestudeerden met verrekijkers het migratiegedrag
van vogels. Deze kaap
is een oriëntatiepunt op hun trek naar het zuiden.
Collega’s zeggen dat je breekbaar bent geworden, ook je vrienden
zeggen dat. Ik ken het pad van de kroeg
langs de achtertuinen naar je huis. Catalaanse muts, eeuwige regenjas,
draagtas met blikken Heineken. Ik ken je pad.
Je moet niets verklaren,
je moet voor niets verontschuldiging vragen. Er is weinig gebeurd
sinds we elkaar laatst zagen. Ik ben teruggekeerd naar
deze uithoek waar altijd weinig gebeurt. Het is genoeg geweest,
ook, het is genoeg geweest. Heel soms
tuft een auto door de straat en waaien bladeren van berken en wilde
kastanjebomen op. In de vooravond tikt
de verwarming. Vanmorgen tijdens een wandeling
zag ik late paddestoelen in het bermgras.
Ik praat in termen van een gebeurtenis.
Het is oktober. Je handen zijn bijna doorzichtig geworden,
je stappen bijna richtingloos. Ook dat zeggen je vrienden. En jij –
onnozele ziel die in ware zachtaardigheid leefde –
zocht hen op waar ze ook waren.
Op Cap Gris Nez kon ik sommige vogels –
sternen, paapjes en tapuiten – nauwelijks onderscheiden
van de rotsrichel waarop ze zaten.
Slierten dichte mist hingen voor de kust –
een sedimentatie van kalksteen, krijt en leem,
zandsteen en zand. Jij las gedichten in het Keltisch, zocht taallagen in
plaatsnamen, strandde in Achnasheen.
Barcelona, Belfast, Achnasheen.
Uiteindelijk strandde je. Ik praat deze dagen vaak met je,
in gedachten. Mensen als wij oriënteren zich op mensen
als wij. Mijn moeder zegt: kluizenaars,
dronkaards. Hoe dan ook,
als ik je kom bezoeken, breng ik Belgisch bier mee,
en boeken.
YOUR FRIENDS SAY SO…
to Pearse Hutchinson
Yesterday I was on Cap Gris Nez, not far from here.
Ornithologists were sitting there on folding-chairs
in the hillside grass. They were studying through binoculars
the migration behaviour of birds. This cape
is a point of reference on their flight south.
People say you have become fragile, your friends
say so, too. I know the path from the pub
past the back-gardens to your house. Catalan cap, eternal rain-coat,
bag with cans of Heineken. I know your path.
You don’t have to explain anything,
you don’t have to ask an excuse for anything. Nothing much has happened
since we last met. I have returned to
this remote corner where nothing much ever happens. Enough, though,
it’s also been enough. Once in a while
a car chugs through the street and leaves of birches and wild
chestnuts swirl up. In the early evening the heating
clicks. On my walk this morning
I saw late toadstools in the roadside grass.
I’m talking of an event here.
It is October. Your hands have become nearly transparent,
your steps almost lack direction. This your friends say too. And you –
a simple soul living in true gentleness –
called on them wherever they were.
On Cap Gris Nez I was scarcely able
to distinguish some birds – terns, whinchats and wheatears –
from the ledge of rock on which they sat.
Trails of dense mist hung off the coast –
deposits of limestone, chalk and clay,
sandstone and sand. You read poems in Gaelic, sought linguistic strata
in place names, stranded in Achnasheen.
Barcelona, Belfast, Achnasheen.
Finally you stranded. I often talk with you at present,
in my thoughts. People like us gravitate to people
like us. Hermits, my mother says,
drunkards. Anyway,
when I come to visit you, I'll have Belgian beer with me,
and books.
No comments:
Post a Comment