De zware last
Er zijn soms maanden dat ik nooit alleen
mag zijn en ik verdraag het zonder klagen:
gehangen om mijn hals een molensteen.
Zo zag ik eens een hond een baksteen dragen
die om zijn nek hing aan een knellend touw;
hij wilde telkens zwerven, zei de vrouw,
daartegen hielpen etensbak noch slagen.
En schuw zocht hij mijn hulp, slepend zijn steen.
Mijn broeder hond, het mag niet dat gij zwerft,
of sterft diep in het stille bos alleen.
Uw broeder mens als hij ten leste sterft,
hij draagt als gij zijn steen, vel over been:
de zware mensen, legerend om hem heen.
The heavy burden
Sometimes for months I’m never left alone
and I put up with this without complaining:
around my neck I have this large millstone.
A dog I once saw with a brick used to detain him
hung round his neck like some great lump of lead;
for otherwise he strayed, the woman said,
and neither blows nor food bowl would restrain him.
He shyly sought my help, dragging his stone.
My brother dog, it’s wrong for you to stray
or die deep in the silent wood alone.
Your brother human till his dying day
bears such a stone as yours, is skin and bone:
his heavy peers, encamped around his home.
No comments:
Post a Comment