Testamentair
Ver van de plek die ik niet ken,
waar ik, zegt men, woonachtig ben,
vreemdeling, bijwoner, renegaat–
ver van de zelfverzekerden
is onderdak en toeverlaat;
een diepte tussen dal en wand:
berekuil, niemandsland.
Gij die mij duldt in dit gebied,
met vuur getekend door uw hand,
die nooit mij stamelaar verstiet–
Geef, als de dood mij overmant,
dat ik hièr val. Dat men mij vindt
op steen gebed, de ogen blind.
Last will
Far from the place unknown to me,
where my abode is said to be,
sojourner, stranger, renegade –
far from folk’s self-sufficiency,
a shelter, refuge, lies at hand;
twixt vale and wall a gorge of shade:
bear’s den and no man’s land.
You who endure my trespassings,
with fire that’s signed by your own hand
who never shun my stammerings –
Grant, when by death I’m overmanned,
that I fall here. Am one who lies
with stones as bed, with sightless eyes.
No comments:
Post a Comment