Wednesday, 12 July 2023

Ida Gerhardt: 'Vader en Zoon'


 

Vader en zoon

 

                                           Dedicated to Sean 0’Mally,

                                           nine years old

                                           With highest esteem.

 

Die ik negen jaren gekend heb,

die ik nooit dan verworpen gekend heb,

graatmager van haat en van hunkering –

hij staat in mij geprent, onuitwisbaar:

het kind met de roofvogel-ogen.

 

In de hoefsmederij van zijn vader,

waar een vosruin moest worden beslagen,

hurkte hij bezijden de blaasbalg

en zag mij – ik stond in de poortgang –

metéén, met de blik van een sperwer.

Waarom bleef ik waar ik niet hoorde,

nog verhaastend wat zich heeft voltrokken;

wat mij najaagt tot in mijn dromen?

    Van zijn aambeeld vandaan kwam de hoefsmid

met gezag naar het paard aan de muurring,

en hij sprak met zijn basstem ertegen

overredend of het een mens was;

en het hinnikte, het hief gewillig

de hoef voor het inslaan der nagels.

Doch toen miste de man bij zijn arbeid

– en ik merkte het, ik werd angstig –

een vijl, en hij riep er de knecht om.

Maar het kind, opgesprongen, was eerder:

het griste uit de werkbak een vijl weg,

en schoof die, in vrees en verwarring,

langs de grond met de voet naar zijn vader.

    En het was of een hoos, of een noodweer

door de smidse voer, of het weerlicht

insloeg en de grondslagen schokte.

En de hoefsmid, asgrauw van woede,

verwenste met daverend vloeken

zijn zoon, die zich dit had vermeten

en hij trapte hem tegen de schenen.

En het kind, blind van pijn en vernedering,

stiet een schreeuw uit, spoog naar zijn vader,

schoot weg naar een hoek van de smidse

en sloeg brullende tegen het estrik.

In de as lag het, in het veegsel,

in de schroeilucht van hoorn dat verzengd is,

en het kromde zich of het een beest was.

O God – en ik kon hem niet helpen.

 

 

Father and son

 

                                           Dedicated to Sean O’Mally

                                           nine years old.

                                           With highest esteem.

 

He whom I have known for nine years,

have never known else than rejected,

scrawny with hate and with yearning –

is indelibly printed within me:

the child with the bird-of-prey eyes.

 

In the blacksmith forge of his father,

where a fox gelding stood to be shoed,

he was crouching beside the bellows

and saw me – I stood at the entrance –

at once, with a sparrowhawk’s look.

Why did I stay where I did not belong,

perhaps bringing on what took place:

that which since haunts me, even in dreams?

    Leaving his anvil, with purposeful steps

the smith approached the ring-tethered horse

and persuasively with his deep voice

addressed it as if it was human;

And it whinnied, it willingly raised

its hoof for the nails to be hammered.

Though the man at his work came to lose

– and I noticed this, I grew anxious –

a file, and for it called out to the lad.

But the child, who had leapt up, was quicker:

he grabbed hold of a file from the toolbox,

and, afraid and confused, over the floor

shoved the file with his foot to his father.

    It was as if a great storm or typhoon

racked the smithy, as if thunder

crashed and shook the foundations.

And the shoesmith, ash-grey with anger,

with many a quivering oath cursed

his son for this show of audacity,

and gave him a kick on the shins.

Blind with pain and with humiliation,

the child let out a cry, spat at his father,

shot off to a corner of the smithy

and, roaring, hit out at the screed.

He lay in the ashes, the sweepings,

in the charred smell of horn that’s been singed

and he cowered just like an animal.

O God – I was powerless to help him.

 

 

No comments: