Insomnia
Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliedt gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet zijn geschapen.
Hoe onmachtig klinkt het schriel 'te wapen',
Waar de levenswil ten strijd mee noodt,
Naast der doodsklaroenen schrille stoot,
Die de grijsaards oproept met de knapen.
Evenals een vrouw, die eens zich gaf,
Baren moet, of ze al dan niet wil baren,
Want het kind is groeiende in haar schoot,
Is elk wezen zwanger van de dood,
En het voorbestemde doel van ’t paren
Is niet minder dan de wieg het graf.
Insomnia
Thinking now of death prevents me sleeping
And, not sleeping, death’s my every thought,
And the stream of life streams as before,
And non-being is each being steeped in.
How weak is the cry ‘to arms’ and fleeting
Where the will to life would summon all,
Next to death’s shrill clarion blasts that call
Both young and old to a final meeting.
Just as giving birth cannot be staved
Off once woman has condoned creating –
And the child in her womb gathers breath –
Is each being pregnant with its death,
And the predestined purpose of mating,
No less than the cradle, is the grave.
No comments:
Post a Comment